Ik ben een kwartier te vroeg en krijg een tafel voor twee in de hoek, zoals gevraagd. Ik wil hem zien binnenkomen en naar me zien zoeken. Na tien jaar mij weer zoeken.
Als hij komt.
Dit restaurant en uur van zijn tachtigste verjaardag, heb ik op een kaartje naar zijn nieuwe adres gezet. Meer niet. Voor mijn vaarwel, een grafrede bij leven. Van nabestaande tot voortbestaande. Hij moet weten van wat voor vader ik afscheid neem.
Een voorbeeldige, op wie alle buurkinderen jaloers waren. Gedroomde vader, zegt mijn lief als ik over hem vertel. Die toen er nog winters waren een iglo voor ons bouwde waar je echt in kon zitten. En een huisje met schemerlampjes die het echt deden. Die slaapkamers naar wens verbouwde, met een heuse bedstee.
Een vader die nachtenlang wiskunde met ons oefende tot er een ongekende 5 op ons rapport prijkte, – zie je wel dat je het kunt! Een allesweter die altijd raad wist. Een aanvoerder, die buurthuis en biologische tuin oprichtte. En ons liefde voor de medemens bijbracht – onnadrukkelijk, er werd nog niet opgevoed. Ook het nooit uitgenodigde meisje kwam op onze verjaarspartijtjes, daar stond hij op. Oog hebben voor de zwakkere was ook zonder kerk zijn motto.
Zo’n vader.
Die toen ik hem huilend vertelde dat ik het wilde uitmaken, meteen een dag vrij nam, met me naar de andere kant van het land reed, in een café op de hoek wachtte tot het vriendje ex was, en weer drie uur terug. Alles voor zijn dochters. ‘Wees voorzichtig, je hebt wel goud in handen’, maande hij datzelfde vriendje toen we op vakantie gingen.
Die vader was de mijne, tot zij in zijn leven kwam. De banden werden doorgeknipt. Hij heeft zijn kleinkinderen niet zien opgroeien.
Zij won een man, ik verloor een vader. De gedroomde vader. Dat zal ik zeggen.
Als hij komt.
