Wat een dooddoener, zegt manlief, op mijn ‘tja, hufters zijn overal en van alle tijden’ als het over de wielerhaat gaat – minister Sander Dekker is net van de fiets gemept. Inderdaad een dooddoener. Je doet er niets aan namelijk, is ook de uitkomst van de praattafels en krant. De fietspaden zijn overvol, zelfs de e-step mag meedoen, en van iedereen, ook van de hufter. Meer fietspad helpt niet, zoals meer asfalt tot juist meer file leidt. En mensen opvoeden lukt niet, alle SIRE-campagnes ten spijt. Rest ons niets dan wellevendheid op te brengen voor medeweggebruikers en de middelvinger om het stuur te houden. Wat de meeste mensen ook doen. De hufter staat alleen. Tot het volgende incident moeten we ermee leven. En laten leven.
Niets aan te doen, uitgepraat, dan past de dooddoener en kan men verder met de dag. Een dooddoener op zijn tijd is functioneel, net als het cliché – de smeerolie van het sociaal verkeer. Zo niet bij SIRE. Daar moet gepráát worden: ‘De dood, praat erover, niet eroverheen’. Ook op de werkvloer, ook als het niet uitkomt, ook als je er geen zin in hebt. Praten moet, al dan niet in duurbetaalde groepjes, praten is het nieuwe bidden. Een hardnekkig misverstand. Menig relatie loopt erop stuk. Het is vaak beter uitzwijgen dan uitpraten.
Want om te praten moet je kunnen praten. Daar zijn planken vol over geschreven, de zelfhulp is een genre op zich. Ook als het om rouwen gaat. Je vraagt niet ‘hoe gaat het?’ aan de prille weduwe, maar ‘hoe gaat het vandaag?’ Zo staat dat in de handboeken. En zo wil SIRE ons leren.
Over de dood praten is een heikele zaak, want ‘woorden schieten tekort’ – een van de doodste doeners. Dichters doen al eeuwenlang hun best en daar valt troost uit te putten. Maar op de werkvloer past de dooddoener.
Inderdaad, SIRE: ‘soms wil je het er ook wel eens niet over hebben’.
Leve de dooddoener!
